zondag 9 maart 2014

Week 11 - De liefde van weleer

… want zij heeft veel liefgehad; …
HSV

… want ze heeft veel liefde betoond; …
NBV

Lucas 7:47

Met de beste wil van de wereld kan ik me niet herinneren op welk moment ik ‘tot bekering’ kwam.
Voor mij geen terugblikmoment van ‘vlinders in mijn buik’, of alleen maar aandacht voor Hem, of alleen maar praten over Hem met Hem enz.
Zoals de schrijfster van de overdenking soms met weemoed terugdenkt aan die dagen, denk ik soms met weemoed aan de dingen die ik niet ken en waarin ik mezelf soms tot de orde moet roepen en mezelf moet voorhouden hoe bijzonder het ook is om op te groeien met Hem en Hem van jongs af aan te mogen kennen; ouders te hebben, die geloven.

Herinneringen
Mijn herinneringen gaan naar kinderkampen waar ik mijn hartje aan de Here Jezus heb gegeven, maar Die ik daarvoor al liefhad.
Mijn herinneringen gaan naar de zondagsschool van de Hervormde Kerk waar ik zo graag kwam, waar ik me zo thuis voelde en genoot en tot tranen vaak bewogen werd door de prachtige Bijbel- en zendingsverhalen die ook werden verteld door mensen met een bewogen hart om kinderen van de Here Jezus te vertellen.
Mijn herinneringen gaan naar catechisatie, waar ik toen ik 15 jaar was zo graag belijdenis had willen doen van mijn geloof, maar geen woord meer durfde te zeggen, toen de dominee bij de eerste les van het nieuwe seizoen rondkeek en hardop besloot dat er toch niemand was die waarschijnlijk belijdenis wilde doen en vervolgens gewoon begon met de les.
Ach ja, ik was ook pas 15 en had ‘niet de leeftijd’ om belijdenis te doen.
Ik herinner me  nog mijn boosheid, mijn verdriet en teleurstelling, die om het hardst streden in mijn hart.
Ik herinner mijn verbolgenheid telkens als ik het aan iemand vertelde.
Nog ervaar ik een stukje pijn en verdriet om deze kortzichtigheid; ik begreep er niets van en begrijp het nog niet.
Ik weet nog dat ik een aantal jaar later belijdenis deed in de plaats waar ik toen woonde en werkte; het was nu meer een formaliteit dan een hartsverlangen.
Een formaliteit zodat ik ook aan het avondmaal mocht gaan.

Ik herinner mij mijn zoektochten, mijn honger naar meer van Hem.
Mijn diepe besef van dat er meer, veel meer, moest zijn dan wat de kerk waarin ik was groot gebracht en later ook lid van was, leerde.
Ik herinner mij nog een zondag, waarin Prof. Velema bij ons sprak over ‘Mijn Vader’.
Nee, ik weet niets meer van die preek, behalve dat hij sprak over deze twee woordjes: ‘Mijn Vader’.
Jaren later, toen ik schoorvoetend mijn eerste gedichten schreef, was dat ook één van mijn eerste onderwerpen.
‘Mijn Vader’ …
Niet die toornende, straffende God, geen God die met opgeheven vinger stond, maar een liefhebbende Vader.
Mijn Vader!
Mijn Vader!

Ik herinner mij nog mijn constante worstelingen; ik zat of op de top van de berg, of ik zat in het diepste dal, een tussenweg was er niet.
Als ik Hem ervoer, zat ik op de top van de berg, maar als ik het gevoel kwijt was, zat ik in het diepste dal, want hoe, hoe kon ik Hem in vredesnaam bij me houden als ik Hem niet voelde, niet ervoer.
Ik wilde Hem zo graag altijd dichtbij mij hebben, weten en daar vanuit leven, maar wist niet hoe.
En de jaren regen zich aaneen …

Ik herinner me de allereerste keer (inmiddels was ik getrouwd) dat we met vrienden mee gingen naar hun (Evangelische) Gemeente.
Ik herinner me nog hoe doodongelukkig ik mij voelde tussen deze mensen, in deze kerk.
Ik hield van zingen, dus die liederen waren niet het probleem, maar die handen omhoog en wat ze daar zeiden en hoe ze deden …
Nooit weer, nooit weer …
(de mens wikt, maar God beschikt …)
En toch, daar er van onze kerk geen Bijbelstudiegroep of iets dergelijks was, ging ik met deze vrienden mee naar hun kring; ik zocht en hongerde nog steeds.
Ik weet nog dat ik de hele avond diep weggekropen zat in mijn stoel, bang als ik was dat men mij iets zou vragen; en o, alsjeblieft niet om de beurt bidden, want dat kan en durf ik niet.
(waar is dat hele kleine meisje gebleven, dat ’s avonds, in een kamer vol visite, haar knietjes boog en bad voor alles wat er in haar gedachten kwam, tot aan de zieke poes van de buren, zonder dat het haar ook maar iets interesseerde wat mensen er van vonden of dachten)
Alleen na afloop kletste ik honderduit.

Ik herinner me het moment, ik was inmiddels 28 jaar, dat ik aan de avondmaalstafel zat en de dominee naar me zag kijken, terwijl hij de overbekende woorden sprak: ‘Al wie verkeerd eet en drinkt, eet en drinkt zichzelf een oordeel.’
De combinatie van deze woorden op het moment dat hij mij aankijkt, maken me zo verschrikkelijk bang voor God, dat de maat voor mij vol is.
En ik besluit op dat moment: het is genoeg!
Ik ga hier weg, ik wil geen leven in angst voor God.
Het kan toch niet goed zijn dat ik niet aan het avondmaal durf uit angst voor dat ik daar verkeerd zit; wat dat ook mocht zijn.
Diep van binnen ervoer ik opnieuw, zo is het toch niet bedoelt, zo kan God toch niet zijn, dit kan Hij toch nooit zo bedoelen?
Maar hoe Hij dan wel was, wist ik niet, ik wist alleen dat er diep in mijn binnenste een onrust was, een steeds weer zoeken naar, te midden van alles.

Ik herinner mij onze zoektocht naar een andere gemeente.
Ik herinner me de een tussenstap in een bepaalde gemeente, waarin ik (zeg ik nu achteraf) de tijd kreeg van God om het eerste gedeelte van het juk dat de kerk waarin ik ben opgegroeid, af te leggen; het juk van wetticisme.
Ik herinner mij hoe ik zondags mezelf dwong om in een broek naar de kerk te gaan, om van het idee af te komen dat ik een grote zonde beging als ik in een broek naar de kerk ging.
Verstandelijk geloofde ik met heel mijn hart, dat God liever had dat er iemand met een lange broek in de kerk kwam dan helemaal niet, maar die opgeheven vinger achtervolgde mij voor lange tijd.

Ik herinner mij niets van de eerste keer dat wij naar de gemeente gingen in welke we nu nog steeds vertoeven.
Slechts dat we uitgehongerd waren naar Hem en Zijn boodschap indronken.
O, wat kon ik genieten van de tijd van aanbidding, van zingen; de vrijheid, de warmte, vanuit mijn hart.
Ja, die handen bleven wel een beetje een probleem, ook die doopdiensten, maar langzaamaan groeide van binnen het gevoel: ik ben thuis!

Ik herinner me dat we lid werden en ik herinner me mijn doop.
Welk een zware worsteling is hier niet aan vooraf gegaan, maar welk een bevrijding ervoer ik niet toen ik weer boven water kwam in het doopbad: ‘Ik ben vrij!’
Welk een liefde ervoer ik niet voor mijn Heer en Heiland, die mij had vrijgekocht van het juk van de wet.
In mijn doopgedicht dat ik als getuigenis had geschreven, omschreef ik het als: ‘verbroken zijn de geketende banden’.

Ik herinner mij, dat ik er later achterkwam dat, hoewel ik vrij was door het bloed van Jezus en dat mocht ik op dat moment ook heel duidelijk ervaren, ik in de loop van de jaren die volgden, pas langzaam, stap voor stap, bevrijd werd van dat juk.
Hij, Jezus had mij vrijgekocht, mijn zonden en schuld betaald, maar mijn denken moest nog wel worden vernieuwd.
En dat proces gaat door, dat bleek wel vorige week.

O, ik herinner mij ook nog het moment waarop ik las in het boek van Francine Rivers ‘Een stem in de wind’, dat Hadassah aan het einde van de dag naar de binnenplaats ging, neerknielde en haar handen ophief naar de hemel, en alles in gebed bij haar geliefde Heer neerlegde.
Opnieuw nam de Heer een stukje van mij, angst en mijn ‘dit kan toch niet, dit mag toch niet, dit is toch niet goed’, af en voor het eerst hief ik mijn handen in gebed en aanbidding naar omhoog.
Voor het eerst die zondag erop, hief ik mijn handen naar omhoog als teken van mijn overgave aan Hem, als teken van de plaats die hem toekwam, als teken van U wil ik eren.

Ik herinner mij mijn angst en onzekerheid toen ik gevraagd werd om te komen helpen in het Vrouwenwerk.
O, wat was ik eigenlijk bang voor al die vrouwen.
Hoe spreek je ze aan, ik heb niets te zeggen.
Jaren van thuiszitten doordat ik lichamelijk een wrak was (Palindroomreuma en rugproblemen), hadden mij veranderd in een sociaal onbeholpen mens, die op zichzelf was gericht en ik voelde me onzeker en zo minderwaardig ten opzichte van hen.
Ik herinner mij, dat ik blij was als ik alleen maar de koffie in hoefde te schenken, en in ieder geval de vrouwen die kwamen geen welkom hoefde te heten.
Ik herinner mij de eerste Kerstavond voor Vrouwen, waar ik voor het eerst gevraagd werd om een stukje te schrijven over die avond, wat tot gevolg had dat ik voortaan altijd de stukjes van de vrouwenochtenden (die we toen nog hadden) schreef voor in ons maandblad. (probleem contact met andere vrouwen was opgelost)

Ik herinner me dat ik stopte toen de jeugd op ons pad kwam en de jaren van pijn en verdriet om de gevolgen van het pesten van twee van onze kinderen.
Ik herinner me de diepe put van wanhoop, pijn en verdriet, toen we het leven van onze dochter letterlijk in Zijn handen moesten leggen, omdat wijzelf niets konden doen aan de situatie waarin zij was terecht gekomen, en beperkt als zij is door haar stukje problematiek, ook zelf niet uit kon komen, niet kon zien wat er allemaal werkelijk gebeurde.
Ik herinner mij de angst en de onzekerheid die om de hoek kwam, toen er iemand kwam om één van de zaken van mijn man over te nemen.
We stonden er net als zo velen niet zo best voor met de twee zaken, maar deze man wilde juist die zaak, die plek hebben waarvan wij dachten dat die het beste was om vast te houden.
Ik herinner me mijn angst dat we ons huis kwijt zouden raken, mijn worsteling om ook dat in Zijn handen te leggen en te komen tot ‘Uw wil geschiede’.

Ik herinner me ook hoe God mij vasthield in al deze jaren, hoe Hij vormde en kneedde.
Hoe Hij mij stap voor stap leidde, en onderwees.
Hoe Hij dingen op mijn weg bracht die mij ondersteunden, inzicht gaven en mij opbouwden.
Mij uit het isolement haalde, waar ik door alle omstandigheden in terecht was gekomen.
Mij zelfvertrouwen gaf, zoals ik nog nooit had bezeten.
Nieuwe mogelijkheden op mijn weg, om mij te ontplooien, en waardoor er gaven en talenten in mij boven kwamen,waarvan ik niet wist dat ze ook maar in me aanwezig waren.

Ik herinner mij dat ik mijn eerste blog startte en hoe het schrijven zich ontwikkelde, zowel in mijn gedichten als op andere vlakken.
Ik herinner mij hoe het schrijven mij dicht bij Hem hield en hoe er daardoor stabiliteit kwam in mijn relatie met Hem.
Ik herinner mij hoe ik door alles leerde dat er werkelijk kracht van Zijn woord uitgaat als ik het lees, uitspreek, erover schrijf.
Hoe door dit alles Zijn woord en daarmee Hij, meer en meer verweven raakt met mijn leven en een steeds grotere plaats inneemt, maar nu zonder angst.

Ik herinner mij hoe Hij Caroline van de Vate en mij bij elkaar bracht; schilder- en dichtkunst en hoe wij door ons werk samen, inmiddels aangevuld met Martine Lage (muziek), vele anderen, en met name vrouwen, mogen bemoedigen door middel van beeld, woorden en muziek.

En ik herinner me hoe ik dwars door al deze dingen heen opeens besefte: mijn ziel heeft rust gevonden!
Alsof ik in dit leven op mijn plaats van bestemming ben aangekomen en van daaruit mij verder mag ontwikkelen om te leven tot Zijn eer met de gaven en talenten die Hij mij heeft gegeven.
Ik besef hoe Hij mij daarin stap voor stap in liefde leidt en onderwijst, en hoe ik mag leren met vallen en opstaan, zonder bang te hoeven zijn dat Hij mij afwijst of aan de kant zet, omdat ik voor de zoveelste keer iets verkeerd doe, of worstel in plaats van gewoon aanneem, of …
Ik herinner me nog veel, en veel meer dingen waarin God liet zien en merken dat Hij er was, maar dit zijn zo in grote lijnen voor nu de meest belangrijke, en ik besef daarmee eens te meer hoeveel ik van Hem houd.
Hoe kostbaar en dierbaar Hij mij is.
De woorden van Augustinus ervaar ik als een diepe waarheid:
‘Gij hebt ons naar U toe geschapen, en rusteloos is ons hart tot het rust vindt in U.’

‘De liefde van weleer’ is bij mij geen moment met ‘vlinders in mijn buik’, maar een liefde die er altijd al was en die ik gaandeweg meer en meer heb leren kennen.
Maar hoe het ook is of zij, uit het woord in Openbaring 2:4 blijkt, dat wij waakzaam moeten zijn en blijven dat we ‘de liefde van ons leven’ niet moeten verlaten.
Andere vertalingen spreken van ‘dat u me niet meer zo liefhebt als eerst’, of verzaakt, of opgegeven.

Hoe lief heb ik hem nog?
Ben ik me bewust van mijn liefde voor Hem?
Is wat ik doe en hoe ik leef nog uit liefde voor Hem?
Of is het een gewoonte geworden, een plicht een sleur?
Iets dat er bij hoort?

De drukte van ons leven kan ons zo in beslag nemen en/of ons zo bij Hem vandaan halen of houden.
Stille tijd of persoonlijke Bijbelstudie kan er zo gauw bij inschieten, of vermoeidheid er voor zorgen dat we de samenkomst verzuimen.
En voor we het weten, en soms dus ook beseffen, doen we de dingen nog zonder dat ons hart gevuld is met liefde en dankbaarheid voor Hem.

Als er één ding is wat vorige week  bracht, dan is het wel een hernieuwde liefde en dankbaarheid voor Hem.
In sommige opzichten zelfs een geheel nieuwe liefde voor Hem.
En meer dan ooit wil ik dit besef vasthouden om van daaruit te leven.

Het is een heel lang stuk geworden, en ik heb geen idee of er ooit iemand is die het helemaal leest, maar dat doet er ook eigenlijk helemaal niet toe, want dit is mijn verhaal wat mij weer heel dicht terugbrengt bij de liefde van mijn leven, bij mijn God en Vader, bij mijn Heer Jezus en Zijn geest die in mij woont.
Soms is het zo goed om eens terug te duiken in je herinneringen en alles op te schrijven, om zo te ontdekken hoe Hij je leven wel niet heeft geleid, wat Hij allemaal wel niet heeft gedaan, heeft gezorgd, gegeven, voorzien enz. enz..
En kom je zo weer uit bij de liefde van je leven, je liefde van weleer.
Je eerste liefde; mijn eerste liefde:
Jezus


Lieve vader in de hemel, dank U wel, dank U wel voor alles.
Dank U wel voor Uw immens grote liefde, waardoor ik U kan liefhebben.
Dank U wel, Heer Jezus, voor wat U voor mij hebt gedaan!
Dank u wel, dat U de weg naar de vader hebt vrijgemaakt en dat U mij hebt vrijgemaakt.
Dank U wel, voor wie U bent, voor wat U doet, voor wat U hebt gedaan.
Dank U wel, voor Uw bemoeienis met mijn leven, Uw geduld, Uw trouw, Uw nimmer aflatende zorg.
Dank U wel, dat U mij blijft omgeven, elke dag en mij onderwijst en leidt op al mijn wegen, en daarin zo geduldig op mij wacht, als ik eerst mijn eigen wegen ga.
Dank U wel, voor Uw grootheid, die U vaker laat zien dan ik me soms bewust ben, en toch stopt U er niet mee.
Dank U wel, dat U mij de tijd en ruimte geeft die ik soms nodig heb, maar ook dat U me soms bij de kladden pakt en me tot de orde roept.
Dank U wel, voor Uw vergeving van al mijn zonden die ik heb gedaan, doe en nog zal doen.
En dank U wel, dat U afmaakt wat Uw hand begonnen is te doen.
Dank U wel, dat U bij mij bent, al de dagen van mijn leven tot aan de voltooiing van de wereld.
Dank U wel, ook voor alles wat ik nog vergeten ben te noemen, maar wat ook in Uw hand is, of uit Uw hand voorkomt.
Dank U wel, ik houd van U.

– Amen –


Ik heb U lief!

Heer, U heb ik lief,
U bent de liefde van mijn leven.
U bent mijn alles,
en zo geheel met mij verweven.

U bent de adem van mijn ziel,
de bron van mijn bestaan.
De rots waarop ik bouw,
en de weg die ik wil gaan.

Ik heb U lief,
meer dan ik met woorden zeggen kan.

Ik heb U lief,
meer dan mijn daden laten zien.

Ik heb U lief,
meer dan mijn gevoel kan uiten.

U heb ik  lief,
U bent de Heer die ik dien.

Gods rijke zegen voor de komende week
en een liefdevolle groet,




Geen opmerkingen:

Een reactie posten